Het waterpeil is cruciaal voor Nederland, dat voor circa eenderde onder de waterspiegel ligt. Vanaf de Middeleeuwen zijn in Nederland waterhoogten gemeten. Daarbij werden zonder uniformiteit in referentiehoogten en meeteenheden alle mogelijke locale en regionale peilen gebruikt.
Begin november 1675 werd Amsterdam getroffen door een zware overstroming. Daarom gaf burgemeester Johannes van Waveren Hudde opdracht om de zeewering langs de zuidelijke IJ-oever aanzienlijk te verhogen en van sluizen te voorzien. In 1683 liet dezelfde burgemeester de hoogte van deze nieuwe dijk ten opzichte van het stadspeil vastleggen door witmarmeren peilstenen in acht sluizen. Op deze ‘stenen van Hudde’ was een horizontale groef aangebracht op de hoogte van de zeedijk. Bij metingen was gebleken dat deze hoogte 9 voet en 5 duim (2,676 m) boven het stadspeil of Amsterdams Peil (AP) lag. Dit AP viel nagenoeg samen met het gemiddelde zomervloedniveau van het IJ, dat tot de voltooïing van de Afsluitdijk (1932) in open verbinding stond met de Noordzee.
Bij Koninklijk Besluit werd in 1818 bepaald dat het AP voortaan als referentiehoogte voor heel Nederland zou gelden. In de jaren 1875-1885 werd een eerste landelijke controle uitgevoerd van alle inmiddels aangebrachte peilschalen. Dit resulteerde in de nodige correcties die sindsdien worden aangeduid met de letters NAP, dat wil zeggen Normaal Amsterdams Peil.
Bron: F.J.P.M. Kwaad - Het NAP-niveau. Internet http://home.tiscali.nl/~wr2777/NAP-niveau.htm
Ref.: Koninklijk Paleis | Stadhuis, Monumenten en herdenkingstekens