Eeuwenlang was de Dam een centraal overslag- en transportknooppunt in de stad. Niet alleen voor het goederen-, maar ook voor het personenvervoer. Wat het eerste betreft was het middelste pand tussen het Damrak en de Nieuwendijk lange tijd een belangrijke bestemming. Daar was de Algemeene (voorheen Koninklijke) Postwagen Onderneming gevestigd, opgevolgd door de firma’s H. Collignon & Co en Van Gend & Loos.
Voor het personenvervoer was de afbraak van de Beurs van Zocher in 1903 cruciaal. Door deze afbraak werd het Damrak aanzienlijk verbreed. Hierdoor werd het mogelijk om aankomst en het vertrek van het snel groeiende aantal trams te verplaatsen van de Dam naar het Centraal Station (1889).
De geschiedenis van het gereguleerde openbaar vervoer in Amsterdam gaat terug tot 2 september 1839. Op die datum kreeg de Amsterdamsche Omnibus Onderneming (AOO) officieel vergunning voor de exploitatie van achttien omnibuslijnen. Daarvan deden er – heen en terug apart geteld – zes de Dam aan. Door tegenvallende bedrijfsresultaten blijven er uiteindelijk slechts twee lijnen over die de Dam verbinden met stations aan de rand van de stad. Concurrentie laat niet op zich wachten. Twee jaar na ingebruikname van een nieuwe omnibusverbinding tussen de Plantage en de Dam op 3 april 1872 heeft de nieuw opgerichte Amsterdamsche Omnibus Maatschappij (AOM) het monopolie.
Drie jaar later startte deze nieuwe onderneming met de aanleg van paardentramlijnen. Een eerste verbinding tussen het Leidseplein en de Plantage Kerklaan werd op 2 juni van dat jaar
Mede vanwege de gewenste elektrificatie van het paardentramnet werd de exploitatie van de AOM per 1 januari 1900 voortgezet door de Gemeentetram van Amsterdam – vanaf 1943 het Gemeente Vervoerbedrijf (GVB). Nadat de eerste elektrische tramlijn op 14 augustus 1900 voor het publiek was opengesteld, deed dit vervoerstechnische novum op 8 augustus 1903 ook zijn intrede op de Dam. Eind 1904 was 93% van het circa 40 km lange Amsterdamse tramwegnet geëlektrificeerd.
De ontwikkeling van het openbaar vervoer, de aanleg van sporen, elektrificatie en het in de loop der jaren gebruikte rollende materieel vormen belangrijke hulpmiddelen om talloze fotografische stadsbeelden te kunnen dateren. Dit geldt overigens ook voor kentekennummers van auto’s.
Litt.: Duparc, Sluiter 1975, Leideritz 1966
Ref.: Beurs van Zocher, Damplantsoen, Prentbriefkaarten