Als een aanklacht tegen het ‘regentendom’ schreef Harry Mulisch in augustus 1966 zijn boek Bericht aan de rattenkoning (De Bezige Bij, Amsterdam 1966) over de recente gebeurtenissen in Amsterdam. Een van de beschreven incidenten betreft het woord ‘MOORD’ dat met twee meter hoge blauwe letters op het Nationaal Monument zou zijn geklad. Het hierna volgende hoofdstuk ‘Het teken aan de wand’ begint aldus: ‘Eindelijk stond de goede tekst op het nationaal monument voor de gevallenen: het woord, dat er van de eerste dag af aan op had moeten staan.’
Na en passant te hebben gememoreerd dat hij zelf model zou hebben gestaan voor een van de twee naakte verzetsmannen ter weerszijden van de pyloon, trekt Mulisch fel van leer tegen de tekst van Adriaan Roland Holst op de binnenzijde van de urnenmuur. Uitgehakt in letters naar ontwerp van Jan van Krimpen ontworpen luidt deze, letterlijk en figuurlijk moeilijk leesbare tekst:
‘Nimmer, van Erts tot Arend, was enig schepsel vrij onder de zon, noch de zon zelve, noch de gesternten. Maar Geest brak Wet en stelde op de geslagen bres de Mens. Uit die Eersteling daalden de ontelbaren. Duchtend zijn hoge blik deinsden hun zwermen binnen de Wet terug en werden volken en stonden elkander naar het leven: onder nachtgewolkten verward treurspel, dat
Mulisch analyseert deze zeven regels, laat er geen spaan van heel en besluit dit hoofdstuk aldus: ‘Het is de regentenmentaliteit in de literatuur, die plotseling blauw overgekalkt was met het heldere, leesbare, precieze woord MOORD.’
Ref.: Dodenherdenking en bevrijding, Monumenten en gedenktekens, Nationaal Monument, Orde en veilgheid